Gevlucht 

Ik werp me achterover op het grote bed, slaak een diepe zucht en sluit mijn ogen. Ik ben het zat. Zat van de opvoed-perikelen. Zat van het tobben en kniezen. Zat om steeds heen en weer te worden geschud door gedachten en gevoelens. Ik weet het niet meer..

Dan besluit ik om stiekem mijn spullen pakken. Ik gris een setje kleding uit de garderobe. Pak ondergoed uit de la. Een tandenborstel en andere toiletspullen uit de badkamer. Niet veel, maar genoeg om de eerste dagen mee door te komen. Ik prop alles in de bescheiden weekendtas.

Daarna sluip ik de trap af. De tas zet ik even in de hal. In de huiskamer is iedereen verdiept in zijn eigen ding. Het wordt niet opgemerkt dat ik uit de keuken de autosleutels stilletjes van het haakje af pak.

Zachtjes trek ik de voordeur achter me dicht en loop naar de auto. Terwijl ik de motor start, check ik het benzinepeil. De wijzer geeft een volle tank aan. Voorlopig hoef ik niet te tanken.

Bij de pinautomaat in de buurt stap ik even uit. Ik heb cashgeld nodig, om niet getraceerd te kunnen worden. Een paar honderd euro moet voldoende zijn. Duizend vind ik net wat teveel.

Dan geef ik plankgas en rijd richting de snelweg. Ik kies de snelste route naar de grens. Wil zo snel mogelijk het buitenland bereiken. Een andere omgeving zien. Waar de heuvels door bergen worden vervangen.

Ik heb geen idee waar de reis heen zal gaan. Ik laat me verrassen. Ik zet de muziek voluit en zing keihard mee. Mijn hoofd knikt mee op de maat van de drum. Mijn vingers tikken op het stuur. Het is mijn feestje. Niemand die me ziet of hoort.

Zo’n vierhonderd kilometer verderop stop ik bij een groot parkeerterrein langs de kant van de Autobahn. Ik stap uit om even mijn benen te kunnen strekken. Ik kijk om me heen en zie dat het al schemerig begint te worden. Ik zou mijn weg verder binnendoor moeten vervolgen, om op zoek te gaan naar een bordje met ‘zimmer frei.’

De weg kronkelt tussen de bergen door. Beboste toppen en groene dalen glijden aan mijn zicht voorbij. Het duurt even voordat de eerste huizen opdoemen. Maar dan rijd ik toch een centrum in van een, voor mij, onbekend dorp. Ik minder vaart om de borden te kunnen lezen. En er zijn kamers vrij! Ik rijd zo drie bordjes voorbij, voor ik durf te stoppen.

Ik parkeer mijn auto langs de weg en gooi de tas over mijn schouder. Zou ik zomaar naar binnen kunnen lopen? Me verstaanbaar kunnen maken? Zou het betrouwbaar zijn? Voorzichtig zoek ik naar de ingang van het grauwe huis. Een verweerd bordje, bij het gietijzeren hek, vertelt me dat ik achterom moet lopen. Zou ik al opgemerkt zijn? Of zou ik nog terug kunnen? Terugrijden naar huis, waar ze me nu toch wel eens moeten gaan missen.

Dan kijk ik vluchtig op het scherm van mijn mobiel. Drie gemiste oproepen. Vier app-berichten. Het is duidelijk. Ik ben onmisbaar. Ik moet weer door!

‘Mam, waar ben je?’ hoor ik beneden roepen.

Ik had graag nog beleefd hoe het daarbinnen was. Daar, in dat grauwe huis, met het verweerde bord. Ik had graag nog ervaren hoe het was om alléén te zijn. Daar, in de lege kamer in het onbekende dorp. Maar het zou moeten wachten. Wachten tot een volgende kans om me even terug te trekken op mijn eigen kamer.

Ik open mijn ogen en sta zuchtend op. ‘Hier ben ik!’ roep ik naar beneden en daal langzaam de trap weer af.

6. Ver weg

‘Ik heb werk gevonden. Net over de grens,’ zegt hij, zichtbaar tevreden met zichzelf: ‘Een paar uur rijden hiervandaan, dus ben ik alleen de zondagen thuis.’ Ik kijk hem verrast aan en glimlach. ‘Het kan wel maanden duren!’ doet hij er dan nog een schepje bovenop. Hij vertelt dat het om een project gaat, waar hij van begin tot eind bij zal moeten zijn. ‘Mooi! Dankjewel,’ zeg ik gemeend.

De komende maanden zal ik weer alleen zijn. Alleen met de kids. Dat lijkt ons voor nu de beste oplossing. Want we moeten toch wat?!

Mijn dochter heeft namelijk aangegeven dat ze het wel lastig vindt om elke dag weer met hem te worden geconfronteerd. Elke dag herinnerd te worden aan die onveilige momenten. En bang te zijn dat het zich toch nog herhalen zou, ondanks dat hij ons op het hart heeft gedrukt dat het nooit meer zou gebeuren. En ik kan niet àltijd thuis zijn. Ik zal moeten blijven werken. Ook ’s avonds. Dat is nou eenmaal zo in de verpleging.

En ook al hebben we afleiding aan ‘de blijde verwachting’, we zijn op een dood spoor terecht gekomen. De therapeut heeft geen tijd of zin in ons drama. En wie zouden we anders in vertrouwen kunnen nemen? Kunnen vragen om raad?

We besloten dus dat het beter is dat hij een tijdje uit huis zal gaan. Niet door middel van een scheiding, maar gewoon door werk te zoeken ver van huis. Om te bezinnen en te verwerken. Te werken aan vertrouwen.

En zo is hij vertrokken. Alle weken van huis.

Sommigen vragen wel naar hem.  Maar ik doe mijn best om het logisch te laten klinken. “Nee, hij is er niet. Hij werkt een tijdje in het buitenland.” Natuurlijk wordt er dan gevraagd of dat dan zo nodig is en hoelang het zal gaan duren. Ik zie opgetrokken wenkbrauwen als ik zeg dat dat maanden kan zijn. Ik zie ogen die afdwalen naar mijn groeiende buik en vragen: ” Redt je dat wel zo?”

Dan wuif ik met mijn hand en tover een brede lach op mijn gezicht: “Ach ja, tuurlijk! Ik heb voor hetere vuren gestaan!” En dan zijn alle vragen weer voorbij…