Loyaliteit

Eigenlijk is loyaliteit iets heel moois. Iets heel bijzonders. Zomaar geschonken. Er ingeschapen. Iets, waar een kind niets aan hoeft te doen. Het is er gewoon: loyaliteit, tegenover de ouders.

Het doet me denken aan een trouwe hond. Je kunt hem verwaarlozen. Hardhandig aanpakken. Slaan of schoppen. Maar, zodra je hem weer vriendelijk aankijkt, komt hij weer blij, kwispelend op je af.

Zo mooi, maar ook zo triest!

Een vader kan het zich zo dus permitteren om zijn kinderen jarenlang niet te zien. Ze financieel te verwaarlozen. Ze zelfs zwart te maken tegenover anderen. Maar zodra hij weer eens lief naar ze lacht, komen zijn kinderen weer blij naar hem toe.

Alles lijkt ineens vergeten. Hoe hij de kids harteloos blokkeerde op Whatsapp. Hoe hij op zijn bruiloft zijn vrienden verkoos, bóven zijn eigen dochters. Hoe hij zijn eigen comfort belangrijker vond dan dat van zijn meisjes. Alles vergeten en vergeven.

Loyaliteit. Prachtig! Maar ook iets engs. Zoiets als liefde, die blind maakt. De fouten worden niet gezien. Of wíllen ze niet zien. Vooral genieten van het mooie wat er is. En niet verder kijken.

Het doet me pijn en verward me. Want, als hij ècht zo’n goede vader was, was ik toch nooit bij hem vertrokken?! Als hij echt zo’n zorgzame papa was, hadden we het toch nooit zo zwaar hoeven hebben?! Of zou hij nu werkelijk veranderd zijn? Had ik het dan toch nóg langer vol moeten houden en moeten wachten op deze omslag in zijn leven?

Ik weet het niet. De tijd zal het leren. Elke keer weer. Net als al die voorgaande keren, dat ze weer even contact hadden. Tot hij het weer verbrak.

We wachten af…

Forever 

Je zit tegenover me en ik probeer me te concentreren op wat je zegt. Ondertussen staar ik naar je twinkelende ogen, je mond. Naar je krullen, die inmiddels grijze haren vertonen. Wat hou ik van dit gezicht. Van jou helemaal. Het voelt zo vertrouwd.

‘..Natuurlijk wil ik je niet pushen om bij hem weg te gaan..,’ hoor ik je zeggen. En ik denk dat de tijd je heeft geleerd dat ik me niet láát pushen. ‘Of zou je eerst een ander nodig hebben, om zover te komen?’ vraag je me dan. Ik schrik op en schud mijn hoofd. ‘Nee,’ zeg ik steevast: ‘ik hoef geen ander. Ik zou veel liever een tijd, of altijd, alleen blijven daarna.’

Is het waar, wat ik zeg? Ik zoek naar mijn gevoelens en gedachten. En weet dan dat ik niet lieg. Ik dúrf mijn leven niet meer toe te vertrouwen aan een ander. Niet voordat ik die ander door en door ken.

‘Oke!’ mompel je. Je ogen vinden de mijne. Je leunt met je kin op je duim. Ik zou je zo kunnen uittekenen. Die houding. Die blik in je ogen. Wat hou ik van je. Zo zielsveel!

Vroeger was het nog gewoon, om bij elkaar te zijn. Nu moet het stiekem. Jij bent getrouwd en ik zit nog altijd verstrikt in een ingewikkelde relatie. Kon het nog maar zoals vroeger zijn. Maar onze levens lijken niet meer met elkaar te combineren. Jij koos bewust voor één kind. Ik wilde er persé meer. Jij hebt geleerd om voor jezelf te leven. Mijn bestaan lijkt vooral op mijn naasten gericht. In mijn ogen leidt jij een luxe bestaan, terwijl ik me voornamelijk behelpen moet.

‘Ik weet zeker dat we het nu goed hadden gehad, als we vroeger niet uit elkaar waren gerukt,’ zeg je. Ik voel me geneigd me te excuseren voor het feit dat ik dat heb laten gebeuren. ‘Ik was te jong. Te onzeker. Had nog geen eigen mening,’ som ik op. Ik zou niet weten hoe het zou zijn geweest, als dat niet zo was. Als ik niet naar mijn ouders had geluisterd. Maar mijn hart had gevolgd..

‘Eigenlijk is het een intriest verhaal. Ons verhaal. Twee geliefden, die hun leven afzonderlijk van elkaar moeten leven.’ Je glimlacht triest. Ik zie je slikken. Worden je ogen nu zelfs vochtig? Worden de emoties je teveel?

‘Ik zal altijd van je blijven houden. Je bent en blijft mijn grote liefde. Hoe dan ook..’ probeer ik je gerust te stellen. ‘En ook al leven we onze levens ver bij elkaar vandaan, je zult altijd in mijn hart zijn. Ik zal je daar altijd bij me dragen.’

34. In vertrouwen

‘Het is teveel. Te gecompliceerd. Te zwaar om alleen te dragen,’ waren de woorden van de man op het scherm. We staarden alledrie naar het beeld. Onze therapeut, de vader van de jongste twee en ik. We knikten en wachtten op zijn oplossing.

Onze therapeut had de raad ingeroepen van haar collega. Ze had mijn vertrouwde therapeut van vroeger gevraagd eens mee te denken. Hij was betrokken geweest bij mijn vorige relatie. Had mij destijds door de scheiding geholpen van de vader van de oudste meisjes, die narcistisch was.

Nu hadden we een Skype-sessie met hem. Hij woonde te ver weg om persoonlijk deel te nemen aan het gesprek. Maar de boodschap was over gekomen en zijn conclusie duidelijk.

Teveel. Te zwaar. Te gecompliceerd. Hoe nu verder? ‘Jullie moeten dit niet langer geheim blijven houden. Ga ermee naar mensen, die je in vertrouwen durft te nemen. Praat erover en hoor hun visie aan. Alleen het delen ervan zal al verlichting kunnen geven.’

We spraken af met wie we zouden praten. Het moest in elk geval iemand van beide families zijn. Mijn moeder? Moesten we haar hier nou wel mee belasten? Zijn moeder? Hetzelfde verhaal. Zijn zussen? Mijn zussen?

‘Spreek van te voren af dat je iets te vertellen hebt, maar geen oplossing van hen verwacht,’ was zijn raad. En daarmee zouden we eindelijk het geheim doorbreken.

Het voelde eigenlijk wel prettig. Eindelijk praten over hetgeen me al die jaren al bezig houdt. Eindelijk kunnen uitleggen dat mijn leven helemaal niet zo rooskleurig is als het er uitzag. Niet langer op mijn tenen hoeven lopen om de schijn op te houden.

We spraken af dat ik eerst mijn moeder zou inlichten. En hij zijn zus, omdat het contact met zijn moeder, zonder aanwijsbare reden, op een erg laag pitje was komen te staan. Met deze twee mensen hadden we dan een start gemaakt en konden we zien wat het uit zou werken.

Met de dag werden mijn verwachtingen sterker. Ik hoopte dat mijn moeder en schoonzus toch hun afschuw over het misbruik uit durfden spreken. Dat ze me zouden steunen en me in de gelegenheid zouden stellen mijn plan te trekken. Bereid zouden zijn me eventueel financieel te ondersteunen.

‘Mam, ik moet wat vertellen.. Ik vind het echt heel rot om te zeggen. Maar ik loop er al jaren mee..’ Die ochtend zat ik bij haar aan de keukentafel. Ik voelde hoe mijn lijf begon te trillen. Ik had mijn emoties niet meer onder bedwang en begon te huilen. Tranen biggelden over mijn wangen en even was ik niet in staat om verder te praten..

‘Weet u..,’ snikte ik even later verder. En toen vertelde ik over de dag dat de school van mijn dochter belde. Over het gesprek dat volgde met mijn dochter. Over het misbruik dat had plaatsgevonden. Over de therapiesessies en het wantrouwen. Ik gooide alles eruit. Mijn moeder zuchtte tussen de regels door en haar gezicht stond ernstig.

‘Wat verschrikkelijk voor jullie!’ zei ze uiteindelijk: ‘en nu?’ ‘Mam, ik weet het werkelijk niet! Ik zou niet weten hoe het verder moet..’ ‘Meisje, je verhaal is hier in elk geval in vertrouwde handen. Ik zal er met niemand over praten. Ik durf zelfs je zussen niet in te lichten hierover,’ zei ze uiteindelijk.

‘Enneh.. praat er verder maar met niemand over. Daar heb je toch niets aan.’

Dat bleek wel weer..

Liefde

Je streelt me. Je vingers glijden langzaam over mijn rug. Je handen voelen heerlijk warm. Je drukt je lippen zacht in mijn nek. Ik hoor je hijgen, maar ik krimp in elkaar.

In mijn hoofd speelt zich een gevecht af. Wat heb ik behoefte aan deze aanrakingen, liefkozingen. Maar niet nu! Niet nu onze relatie op scherp staat. Nu je alle afspraken aan je laars lijkt te lappen. Je schijt lijkt te hebben aan alle adviezen die de therapeuten je ooit hebben gegeven.

Je zou gaan praten. Vertellen wat er is gebeurd. Je zou het opbiechten aan je familie. Zodat zij ook begrijpen waar het mis ging.

Je zou luisteren. Luisteren naar de pijn. Je zou open staan voor boosheid, verdriet, achterdocht en alle andere gevolgen die jouw misdaad heeft veroorzaakt.

Maar je doet er niets mee. Je praat niet, je luistert niet. Leeft gewoon door, alsof er niets is gebeurd.

Je haalt me aan. Je probeert me te zoenen. Maar ik druk mijn lippen stijf op elkaar. Het lukt me niet deze te beantwoorden. Ik lijk te verstenen. Te bevriezen.

Oh, wat wil ik het graag! Verdrinken in de liefde. Me mee laten voeren in het liefdesspel. Alles om me heen vergeten. Intens genieten en liefhebben..

Maar ik voel de liefde niet. Dus kan ik het niet.

Vergeten

Het is één uur ’s nachts. Ik kan niet slapen. Zachtjes ben ik het bed uit gekropen. Jouw wekker staat op vier uur. Misschien vijf uur. Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat je ligt te snurken en ik je niet wakker durf te maken.

Je ligt te snurken! Terwijl het in ons leven stormt. Terwijl alles op de klippen dreigt te lopen. Ons huwelijk op springen staat. Een financiële afgrond ons aanstaart. En jij slaapt.

Ik zou zo graag met je willen praten. Zoeken naar oplossingen, die er misschien helemaal niet zijn. Ik zou mijn zorgen willen delen. Je mijn pijn en angst willen laten zien. Maar je weigert te kijken. Zegt dat het nu niet kan. Dat je je moet concentreren op andere zaken. En je slaapt. Je slaapt overal doorheen.

Ik zou me willen bezatten. Zoveel wijn willen drinken, tot de slaap me overmant. Tot ik verdrink in vergetelheid. Tot ik niet meer weet wat voor een drama zich over ons leven voltrekt.

Ik wil vergeten. Niet meer voelen. Maar het lukt me niet.

Stilte 

Stilte. Ik verlang naar volkomen stilte. En in die stilte, wil ik voelen. Echt voelen. Intens het gevoel binnen laten van pijn, gebrokenheid. Maar ook van liefde.

Het lijkt alsof er geen plaats meer is voor gevoelens. Het leven lijkt meer op een computerspel. Met steeds weer nieuwe hindernissen. Steeds weer een hoger level. Ik spring en buk en kruip er doorheen. Steeds meer punten, met verlies van steeds meer levens. Waar houdt het op? Bij welk level zal het ‘game-over’ zijn?

Ik wil leven. Echt leven. Intens leven. Voelen waar ik mee bezig ben. Niet gedachteloos doorgaan. Me laten overspoelen, met als enig doel het hoofd boven water houden. Ik wil niet stikken. Maar de golven trotseren. Berekenen. Zien rollen. Op me af zien komen. En springen op het juiste moment.

Ik wil op adem komen. Rustig bijkomen, voordat de volgende slag geslagen moet worden. Op kracht komen om het alles weer te kunnen doorstaan. Om te leren. Te triomferen. Mijn neus in de lucht. Een glimlach op mijn gezicht. Het gevoel van moed en dapperheid. Het gevoel van leven!

Ik wil geen robot meer zijn..

Me-time

Ik kijk op de klok. Nog zo’n anderhalf uur voordat ik werken moet. Mooi! Ik nestel mezelf op de hoek van de bank. Gooi mijn voeten recht vooruit. Duw een kussen naast me en één achter mijn rug. Wiebel wat heen en weer. Zit prima zo! Dan haal ik mijn mobiel tevoorschijn. Dat is toch wel het makkelijkste. Het typt prettig en niemand heeft door dat ik aan het bloggen ben.

Even sluit ik mijn ogen om me te concentreren op wat ik schrijven wil. Ik ga terug in de tijd. Naar toen ik 18 jaar was. Ik probeer te voelen wat ik toen voelde. Hoe ik in het leven stond en waar ik mee bezig was. Smoorverliefd was ik. En even voel ik dezelfde warmte als ik toen voelde.

‘Mam!’ hoor ik dan. Dochter komt de kamer binnen en vraagt aandacht. Ik ben uit mijn verhaal. Ietwat geïrriteerd kijk ik op. ‘Wat is er?!’ ‘Nee, laat maar. Ik heb het al..!’ Ik mompel iets van ‘oke’ en ga terug naar waar ik gebleven was. Dan zit ik weer op mijn kamertje, in de zusterflat en wacht op mijn geliefde. Spannend! Zenuwachtig loop ik naar de spiegel. Zit mijn haar wel goed?

De vaatwasser piept. Klaar met zijn programma. ‘Dat kan nog wel wachten,’ besluit ik. Nu is het ‘me-time’! In gedachte zet ik de tijd iets vooruit en zie ons languit liggen op het bed. De enige comfortabele plek die mijn kamertje rijk is. Mijn geliefde en ik bekijken wat jeugdfoto’s van me. Ondertussen strijkt zijn hand liefdevol door mijn haar. Ik kijk opzij en kus zijn wang.

Dochter twee komt binnen. ‘Weet u wat ik vandaag hoorde?’ Ik heb geen idee. Wil het eigenlijk ook even niet weten. Ik wil in mijn verhaal blijven, maar dochter-lief denkt daar anders over. ‘Mam, luistert u wel?!’ klinkt het verwijtend. ‘Huh? Wat?’ ‘Nou, weet u.. ik hoorde..’ Langzaam vervaagd het beeld van mij en mijn grote liefde. Ik wordt terug geroepen naar deze tijd.

Kleine dreumes klimt op mijn schoot. ‘Ikke schoot zitten!’ ‘Mama is even bezig, lieverd!’ Ze stampvoet en zet het op een gillen. ‘Ikke jouw schoot!’ maakt ze nogmaals duidelijk. Ze worstelt zichzelf de bank op en neemt plaats op mijn benen. Ze werkt haar rugje achterover tegen mijn buik. Haar armpje gaat omhoog en ik voel haar handje in mijn nek kriebelen. Zo lief! Even geniet ik van het moment. Maar wil dan weer terug naar mijn verhaal. Mijn herinnering. Daar, op dat bed..

De deurbel. ‘Wie doet er open?’ roep ik. Geen antwoord. Ineens lijkt niemand zich meer in de kamer te begeven. Dan moet ik het zelf maar doen. Peuter zet ik naast me op de grond. Zuchtend loop ik richting de deur. ‘Hallo mevrouw. Heeft u even tijd?’ Ik wil zeggen dat het niet schikt, maar hij staat al te zwaaien met het pasje dat mij moet vertellen dat hij betrouwbaar is. ‘Ik heb een geweldig mooi aanbod voor u. Alleen vandaag!’ Misschien verwacht hij nu een dankbare glimlach, maar ik kan niets anders zeggen dan dat ik geen interesse heb. ‘Maar mevrouw, dan doet u zichzelf ongelooflijk tekort!’ Tja, inderdaad. Ik had gewoon niet naar die deur moeten lopen. Daar gaat mijn tijd!

Als ik de jongeman eindelijk heb kunnen aftroeven, loopt hij met hangende schouders de tuin weer uit. Ik loop in dezelfde houding terug naar de bank. Daar zit de kleine meid, triomfantelijk in het hoekje: ‘Ikke buite pele!”Ik wil niet..’ Maar daar heeft zij geen boodschap aan. Ze rent al naar de kapstok en haalt haar jas tevoorschijn. Haar schoentjes volgen. ‘Oke dan!’ geef ik toe. Ik haal mijn mobiel uit mijn zak en stop hem in mijn handtas.

Er is blijkbaar geen tijd voor ‘me-time’. Het is weer ‘we-time’.

33. Praten

‘Ik wil praten,’ fluisterde ik zo hard mogelijk: ‘Niet later, maar nu!’ Het was zaterdagochtend. Uitslaap-ochtend. Maar ik stond, al aangekleed, voor het grote bed en keek hem recht aan. Langzaam hief hij zijn hoofd van het kussen: ‘Hoezo?’ Ik rolde met mijn ogen en betrapte mezelf erop met opgeheven vinger te staan. Alsof ik een zoon toesprak. Snel zette ik mijn hand in mijn zij. ‘Ik ben het zat om alleen maar te praten, als we bij de therapeut zijn. Dat moet nu toch ook gewoon lukken?!’

Eigenlijk is het best lastig. We leven alle dagen met de kids om ons heen. Zijn druk met werken en de boel coördineren. Er is zelden ruimte voor een persoonlijk gesprek. De oudsten liggen laat op bed en de jongsten halen ons zelfs ’s nachts uit onze slaap. Daarbij wil ik de meiden niet onnodig belasten met de spanningen die er tussen ons zijn. Dus worden diepgaande gesprekken vaak vermeden, zodat de sfeer in huis ontspannen blijft.

‘Ik wil gewoon dat je nú mee naar beneden komt.’ De kinderen waren nog stil. Lagen nog te slapen. Deze kans wilde ik benutten. ‘Hou op, joh! Ga gewoon weg!’ was zijn antwoord. Hij liet zijn hoofd weer zakken en draaide zich om. Even voelde ik me uit het veld geslagen. Was ik verbijsterd. Maar toen rechtte ik mijn rug en besloot door te zetten. Het was toch van de zotten dat we thuis deden of er niets aan de hand was, terwijl bij de therapeut ons leven op de kop stond.

Ik legde mijn hand op zijn schouder. ‘Nu!’, herhaalde ik zachtjes, maar dwingend. Hij schudde mijn hand van zich af: ‘Rot gewoon op!’ hoorde ik hem zeggen. Maar zo makkelijk kwam hij niet van me af. Het werd tijd dat hij ook de noodzaak van praten inzag. ‘Weet je, als je nu niet meekomt om te praten, dan mag jíj vertrekken. Oprotten, zoals jij het noemt!’ Het was lastig mijn stem niet te verheffen. ‘Ga zelf lekker weg!’ mompelde hij nog. Maar ik zag dat ik zijn aandacht had getrokken. Langzaam kwam hij overeind. ‘Als we zelfs niet meer kunnen praten, wil ik je nu vragen je tassen te pakken, het huis te verlaten en nooit meer terug te komen!’ siste ik. Toen sloeg hij het dekbed opzij: ‘Oke, waar wil je het over hebben dan?’

Samen liepen we de trap af. Hij nestelde zich op de bank. Zijn benen opgetrokken. Hij had iets weg van een bange hond . Maar ik voelde me geen baas of winnaar. Nog altijd was ik de verliezer. Want dat het zover tussen ons gekomen was, had ik nooit gewild.

‘Ik zie geen meerwaarde meer in het samen-zijn,’ begon ik rustig mijn relaas. ‘Na alles wat er gebeurd is. Na het gesprek bij de therapeut. Ik zie er geen heil meer in. Ik mis de motivatie om mijn schouders er nog onder te zetten. Na wat jij mijn dochter hebt aangedaan, is alles omlijnt door een zwart randje. Hangt er altijd een donkere wolk boven ons bestaan.’Ik wees hem op de afstand die er tussen ons was ontstaan. Zijn lastige positie die hij binnen het gezin had verworven. Maar ook de financiële schulden, die ik door hem had gekregen. En zelfs de zooi in- en rondom het huis, die ik dagelijks van hem tegenkwam. ‘Ik zie alleen nog maar voordelen in een scheiding. Dat zou alles oplossen,’ zei ik tenslotte.

‘En onze meisjes dan?’ vroeg hij timide. Daar had ik al zo vaak over nagedacht. Voor hen wilde ik nog samen doorgaan. Maar als dat niet zou gaan, dan moesten zij er zo min mogelijk onder lijden. ‘Als wij goede afspraken maken, komt het met hen ook wel goed,’ zei ik heldhaftig. Ik had het ze zo graag willen besparen. Twee apart wonende ouders.

‘Ik wil ze dan wel de helft van de tijd. Co-ouderschap, of zoiets,’ gaf hij te kennen. Dat was heel wat anders dan hoe het nu met de oudste meiden ging. Die zagen hun vader nooit. Werden door hem totaal genegeerd. Hoe anders zou het zijn voor de jongste meisjes. Een goede oplossing. Maar ook een lastige. Het zou betekenen dat ik de meisjes de helft van de tijd zou moeten missen. Dat ik er niet altijd zal zijn, als zij mijn naam zullen roepen. Die gedachte deed pijn. Ik voelde mijn ogen branden. Een traan ontsnapte over mijn wang. Mijn mondhoek trilde.

‘Kom maar!’ zei hij en kwam naast me zitten: ‘Je hoeft je niet groot te houden!’ Hij legde een arm om me heen. Ik verstijfde. Wilde de moed niet verliezen, maar doorzetten. ‘Laat maar, ik red me wel.’ Met mijn mouw veegde ik mijn gezicht weer droog. Ik ging rechtop zitten en zuchtte diep om weer op adem te komen.

‘Ik ben blij dat we zo gesproken hebben,’ zei ik later opgelucht. ‘Ook dat miste ik enorm in onze relatie!’ ‘Dan moeten we dat toch veel vaker doen,’ opperde hij. En het leek alsof hij daardoor toch nog een sprankeltje hoop had terug gevonden.

32. Vraagtekens

‘Ik wil met jullie teruggaan naar het moment waarop het misbruik aan het licht kwam,’ stelde de therapeut voorzichtig voor. We zaten in het kleine kamertje. Met z’n drieën, schuin tegenover elkaar en vormden zo een gespreks-driehoek. ‘We beginnen bij jou,’ zei ze, met een knikje mijn richting uit. Ik haalde diep adem. Het woord ‘misbruik’ was al afschuwelijk om te horen. Laat staan om erover te praten.

Ik dacht diep na om woorden te geven aan dat verschrikkelijke moment dat mijn dochter het vertelde: ‘Het was alsof er een koude hand om mijn hart werd gelegd. Alsof mijn keel werd samengeknepen. Maar tegelijk kon ik het ook niet geloven,’ zuchtte ik. ‘Toen het tot me doordrong was het alsof de hele basis, alles waar we op hadden gebouwd, werd weggeslagen. Onder mijn voeten werd plat-gebombardeerd. En ik op de ruïne’s moest leren verder te leven.’

Het was niet de eerste keer dat ik zo’n ervaring had. In mijn eerste huwelijk was ik daar al vaker tegenaan gelopen. Telkens, als ik er weer achter kwam dat de vader van de oudste meisjes helemaal niet zo’n nette jongen bleek te zijn, als ik had vermoed. ‘Ik was misschien inmiddels gewend om door te gaan. Na elke klap die ik te verwerken kreeg, in het verleden, krabbelde ik ook weer op. Strompelde verder. Roeide ik door, met dat wat ik nog over had van de riemen. Zo voelde het toen ook!’

Ik keek opzij en peilde zijn reactie. Ik zag dat zijn ogen rood waren, maar er waren geen tranen. Zwijgend zat hij daar en ik ging verder: ‘Toen bleek ik ook nog eens zwanger! Dat was de druppel. Ik overzag het niet meer. Wist niet meer hoe ik alleen verder moest gaan.’ Ik vertelde over de onmacht die ik voelde. De pijn. Maar ook de onzekerheid over de keuze die ik toen had gemaakt.

‘Hoe is dat voor jou om te horen?’ vroeg de therapeut aan de man rechts van mij. Hij keek verschrikt op. ‘Rot!’ klonk het schuldbewust.

‘De enige reden dat ik nu nog bij je ben, is voor onze kinderen,’ ging ik verder:’En omdat we het fatsoen hebben om normaal met elkaar om te gaan.’ Hij knikte langzaam en mompelde: ‘Dat snap ik.’

‘Voor mij kwam het misbruik als donderslag bij heldere hemel,’ legde ik uit: ‘We hadden het toch goed samen? Ik was dankbaar dat ik je was tegengekomen. Blij dat ik ook eens mocht meemaken wat het is om ‘gelukkig-getrouwd’ te zijn. Ik voelde me een team met je. Samen-één. Maar dat is nu helemaal weg.’

‘Maar hoe kwam het dan tòch zover?’ vroeg de therapeut, met haar blik op hem gericht. Ik zag hoe hij aarzelde. Wiebelde op zijn stoel. Hoe hij de vloerbedekking bestudeerde en toen weer naar mij keek. ‘Ervoer jij jullie huwelijk ook zo, zoals zij het omschreef?’ moedigde de therapeut hem aan om toch wat te zeggen. Ik hield mijn ogen op hem gericht. Keek hem verwachtingsvol aan. Hij zou dit toch ook beamen? Zeggen dat hij er hetzelfde instond als ik.

‘Nee,’ kwam er na lange tijd uit. ‘Nee, ons huwelijk was toen even wat minder.’ Verward keek ik van de één naar de ander. Ik begreep er niets van. Wilde schreeuwen: ‘Hoe kan dat nou?!’ Maar dat was niet volgens de instructies. Ik zou moeten luisteren. Stil zijn. Geduldig wachten op wat komen ging. Ik beet op mijn lip.

‘Nee,’ begon hij zijn relaas: ‘Ik had het idee dat ze me toch niet vertrouwde. Dacht eigenlijk dat het kwam door haar vorige huwelijk. Daarin was ze natuurlijk al behoorlijk beschadigd. En nu merkte ik het ook. Ze stelde me veel vragen. Wilde alles van me weten. Over mijn verleden. Over de tijd dat ik haar nog niet kende,’ hoorde ik hem uitleggen.

Waarom heeft hij me dat nooit gezegd? Dat hij het zo interpreteerde? Dat hij het zag als een kruisverhoor, in plaats van interesse? ‘We hadden toch afgesproken dat we open en eerlijk naar elkaar zouden zijn?!’ interrumpeerde ik hem nu: ‘Dat we alles tegen elkaar zouden zeggen? Dat we geen geheimen voor elkaar zouden hebben? Ja toch?’ Ik kon het niet laten hem doordringend aan te kijken: ‘Voor mij was dat een stukje investeren. Investeren in onze relatie. Omdat we dat zo hadden afgesproken en ik zuinig wilde zijn op wat we hadden. Maar dat is nu ver te zoeken. Ik stel geen vragen meer, omdat het me niets meer kan schelen! Al zou je vreemdgaan. Zolang je maar van mijn kinderen afblijft!’ gooide ik er in een keer uit.

‘Zoo’, was alles wat hij zei. Het klonk ietwat geschrokken en even zette hij grote ogen op. Verder niet. Het bleef ineens doodstil.

In die stilte bedacht ik me, dat hij misschien wel ‘verliefd’ was geweest op mijn dochter. Omdat de relatie met mij, volgens hem, even ‘wat minder’ ging. Zou dat het zijn geweest? Was dat dan de oorzaak? De reden om te doen wat nooit had mogen gebeuren? En hoe was dat dan nu? Nu onze relatie op zo’n laag pitje was komen te staan, dat ons huwelijk alleen nog maar was gebaseerd op het gezamenlijk hebben van twee kleine meisjes?

‘Mensen, het is al kwart over acht. Tijd om af te ronden,’ onderbrak de therapeut de stilte: ‘Er hangt nog een groot vraagteken in de lucht. Maar dat laten we maar even zo. Over twee weken zullen we het weer oppakken.’ Ik knikte gedwee. Het was een groot, onopgelost, vraagteken, ja. Dat hing er en zou er voorlopig blijven.

En eigenlijk was het er al jaren. Maar inmiddels was het nog veel groter dan voorheen.

Gevlucht 

Ik werp me achterover op het grote bed, slaak een diepe zucht en sluit mijn ogen. Ik ben het zat. Zat van de opvoed-perikelen. Zat van het tobben en kniezen. Zat om steeds heen en weer te worden geschud door gedachten en gevoelens. Ik weet het niet meer..

Dan besluit ik om stiekem mijn spullen pakken. Ik gris een setje kleding uit de garderobe. Pak ondergoed uit de la. Een tandenborstel en andere toiletspullen uit de badkamer. Niet veel, maar genoeg om de eerste dagen mee door te komen. Ik prop alles in de bescheiden weekendtas.

Daarna sluip ik de trap af. De tas zet ik even in de hal. In de huiskamer is iedereen verdiept in zijn eigen ding. Het wordt niet opgemerkt dat ik uit de keuken de autosleutels stilletjes van het haakje af pak.

Zachtjes trek ik de voordeur achter me dicht en loop naar de auto. Terwijl ik de motor start, check ik het benzinepeil. De wijzer geeft een volle tank aan. Voorlopig hoef ik niet te tanken.

Bij de pinautomaat in de buurt stap ik even uit. Ik heb cashgeld nodig, om niet getraceerd te kunnen worden. Een paar honderd euro moet voldoende zijn. Duizend vind ik net wat teveel.

Dan geef ik plankgas en rijd richting de snelweg. Ik kies de snelste route naar de grens. Wil zo snel mogelijk het buitenland bereiken. Een andere omgeving zien. Waar de heuvels door bergen worden vervangen.

Ik heb geen idee waar de reis heen zal gaan. Ik laat me verrassen. Ik zet de muziek voluit en zing keihard mee. Mijn hoofd knikt mee op de maat van de drum. Mijn vingers tikken op het stuur. Het is mijn feestje. Niemand die me ziet of hoort.

Zo’n vierhonderd kilometer verderop stop ik bij een groot parkeerterrein langs de kant van de Autobahn. Ik stap uit om even mijn benen te kunnen strekken. Ik kijk om me heen en zie dat het al schemerig begint te worden. Ik zou mijn weg verder binnendoor moeten vervolgen, om op zoek te gaan naar een bordje met ‘zimmer frei.’

De weg kronkelt tussen de bergen door. Beboste toppen en groene dalen glijden aan mijn zicht voorbij. Het duurt even voordat de eerste huizen opdoemen. Maar dan rijd ik toch een centrum in van een, voor mij, onbekend dorp. Ik minder vaart om de borden te kunnen lezen. En er zijn kamers vrij! Ik rijd zo drie bordjes voorbij, voor ik durf te stoppen.

Ik parkeer mijn auto langs de weg en gooi de tas over mijn schouder. Zou ik zomaar naar binnen kunnen lopen? Me verstaanbaar kunnen maken? Zou het betrouwbaar zijn? Voorzichtig zoek ik naar de ingang van het grauwe huis. Een verweerd bordje, bij het gietijzeren hek, vertelt me dat ik achterom moet lopen. Zou ik al opgemerkt zijn? Of zou ik nog terug kunnen? Terugrijden naar huis, waar ze me nu toch wel eens moeten gaan missen.

Dan kijk ik vluchtig op het scherm van mijn mobiel. Drie gemiste oproepen. Vier app-berichten. Het is duidelijk. Ik ben onmisbaar. Ik moet weer door!

‘Mam, waar ben je?’ hoor ik beneden roepen.

Ik had graag nog beleefd hoe het daarbinnen was. Daar, in dat grauwe huis, met het verweerde bord. Ik had graag nog ervaren hoe het was om alléén te zijn. Daar, in de lege kamer in het onbekende dorp. Maar het zou moeten wachten. Wachten tot een volgende kans om me even terug te trekken op mijn eigen kamer.

Ik open mijn ogen en sta zuchtend op. ‘Hier ben ik!’ roep ik naar beneden en daal langzaam de trap weer af.