Geboorte

Mijn moeder vertelde dat ik vlak voor mijn geboorte verkeerd lag, maar op het allerlaatste moment toch nog goed draaide. ‘De arts en de zusters stonden te juichen rondom het bed.’ 

Een andere keer vertelde ze er ook bij dat ik een paar keer omstrengeld was, maar dat liet ze nu achterwege.

‘En toen je eenmaal geboren was, zag je helemaal blauw en je gaf geen kik,’ ging ze verder. Ik zweeg en keek haar recht aan, benieuwd naar de hernieuwde versie van het verhaal.

‘Ze pakten je meteen bij beide voetjes en lieten je zo ondersteboven hangen.’ Ze hield haar hand in de lucht alsof ze een enorme vis aan de haak had geslagen. ‘… en toen begon je ineens te huilen. Wat waren we blij!’

Die laatste zin hoorde ik al niet meer. Dat op de kop houden, was dat niet de manier om een jonge baby van de verstikkingsdood te redden? Dus, als de arts destijds niet zo alert was geweest, had ik hier waarschijnlijk nu niet gestaan?!

So what?! 

Waarom heeft hij eigenlijk zo zijn best gedaan? Had me lekker met rust gelaten toen, dan had ik nu ook niet zoveel pijn gehad! 

Vergeten

Het is één uur ’s nachts. Ik kan niet slapen. Zachtjes ben ik het bed uit gekropen. Jouw wekker staat op vier uur. Misschien vijf uur. Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat je ligt te snurken en ik je niet wakker durf te maken.

Je ligt te snurken! Terwijl het in ons leven stormt. Terwijl alles op de klippen dreigt te lopen. Ons huwelijk op springen staat. Een financiële afgrond ons aanstaart. En jij slaapt.

Ik zou zo graag met je willen praten. Zoeken naar oplossingen, die er misschien helemaal niet zijn. Ik zou mijn zorgen willen delen. Je mijn pijn en angst willen laten zien. Maar je weigert te kijken. Zegt dat het nu niet kan. Dat je je moet concentreren op andere zaken. En je slaapt. Je slaapt overal doorheen.

Ik zou me willen bezatten. Zoveel wijn willen drinken, tot de slaap me overmant. Tot ik verdrink in vergetelheid. Tot ik niet meer weet wat voor een drama zich over ons leven voltrekt.

Ik wil vergeten. Niet meer voelen. Maar het lukt me niet.

Gevlucht 

Ik werp me achterover op het grote bed, slaak een diepe zucht en sluit mijn ogen. Ik ben het zat. Zat van de opvoed-perikelen. Zat van het tobben en kniezen. Zat om steeds heen en weer te worden geschud door gedachten en gevoelens. Ik weet het niet meer..

Dan besluit ik om stiekem mijn spullen pakken. Ik gris een setje kleding uit de garderobe. Pak ondergoed uit de la. Een tandenborstel en andere toiletspullen uit de badkamer. Niet veel, maar genoeg om de eerste dagen mee door te komen. Ik prop alles in de bescheiden weekendtas.

Daarna sluip ik de trap af. De tas zet ik even in de hal. In de huiskamer is iedereen verdiept in zijn eigen ding. Het wordt niet opgemerkt dat ik uit de keuken de autosleutels stilletjes van het haakje af pak.

Zachtjes trek ik de voordeur achter me dicht en loop naar de auto. Terwijl ik de motor start, check ik het benzinepeil. De wijzer geeft een volle tank aan. Voorlopig hoef ik niet te tanken.

Bij de pinautomaat in de buurt stap ik even uit. Ik heb cashgeld nodig, om niet getraceerd te kunnen worden. Een paar honderd euro moet voldoende zijn. Duizend vind ik net wat teveel.

Dan geef ik plankgas en rijd richting de snelweg. Ik kies de snelste route naar de grens. Wil zo snel mogelijk het buitenland bereiken. Een andere omgeving zien. Waar de heuvels door bergen worden vervangen.

Ik heb geen idee waar de reis heen zal gaan. Ik laat me verrassen. Ik zet de muziek voluit en zing keihard mee. Mijn hoofd knikt mee op de maat van de drum. Mijn vingers tikken op het stuur. Het is mijn feestje. Niemand die me ziet of hoort.

Zo’n vierhonderd kilometer verderop stop ik bij een groot parkeerterrein langs de kant van de Autobahn. Ik stap uit om even mijn benen te kunnen strekken. Ik kijk om me heen en zie dat het al schemerig begint te worden. Ik zou mijn weg verder binnendoor moeten vervolgen, om op zoek te gaan naar een bordje met ‘zimmer frei.’

De weg kronkelt tussen de bergen door. Beboste toppen en groene dalen glijden aan mijn zicht voorbij. Het duurt even voordat de eerste huizen opdoemen. Maar dan rijd ik toch een centrum in van een, voor mij, onbekend dorp. Ik minder vaart om de borden te kunnen lezen. En er zijn kamers vrij! Ik rijd zo drie bordjes voorbij, voor ik durf te stoppen.

Ik parkeer mijn auto langs de weg en gooi de tas over mijn schouder. Zou ik zomaar naar binnen kunnen lopen? Me verstaanbaar kunnen maken? Zou het betrouwbaar zijn? Voorzichtig zoek ik naar de ingang van het grauwe huis. Een verweerd bordje, bij het gietijzeren hek, vertelt me dat ik achterom moet lopen. Zou ik al opgemerkt zijn? Of zou ik nog terug kunnen? Terugrijden naar huis, waar ze me nu toch wel eens moeten gaan missen.

Dan kijk ik vluchtig op het scherm van mijn mobiel. Drie gemiste oproepen. Vier app-berichten. Het is duidelijk. Ik ben onmisbaar. Ik moet weer door!

‘Mam, waar ben je?’ hoor ik beneden roepen.

Ik had graag nog beleefd hoe het daarbinnen was. Daar, in dat grauwe huis, met het verweerde bord. Ik had graag nog ervaren hoe het was om alléén te zijn. Daar, in de lege kamer in het onbekende dorp. Maar het zou moeten wachten. Wachten tot een volgende kans om me even terug te trekken op mijn eigen kamer.

Ik open mijn ogen en sta zuchtend op. ‘Hier ben ik!’ roep ik naar beneden en daal langzaam de trap weer af.

22. Problemen

‘Problemen met je computer? Nou, ik wil er best eens naar kijken, hoor!’ zei de handige ICT-er behulpzaam. Ik kende hem nauwelijks. Een vriend van vrienden. Maar ja, wat moest ik? Zelf had ik geen verstand van dat ding. Hij liep op onverklaarbare wijze steeds vast. Best lastig. Ik had eigenlijk wel even iemand nodig die het op kon lossen. En als dit aanbod dan toch werd gedaan..‘Oke, wanneer lukt dat jou?’

Een week later stond hij al bij me op de stoep. Een vreemde gewaarwording. Een man in mijn huis! Voor het eerst. Wat zouden de meisjes daarvan zeggen, als ze thuis zouden komen uit school?

Hij was zelf ook gescheiden, wist ik. Maar totaal geen partij voor mij. Wel ontzettend aardig. Misschien wel tè aardig. Mijn type dus niet.

Toch vreemd. Het leek of ik een hele andere positie in het leven had verworven. Alsof er ‘beschikbaar’ op mijn voorhoofd was komen te staan. En zo deelde ikzelf de mannen nu ook in.

Mannen die al getrouwd waren, waren geen optie. Die vermeed ik. Bij de mannen die geen vrouw hadden, maakte ik onderscheid tussen de ‘levenslange vrijgezel’, ‘de gescheiden man’ of de ‘weduwnaar’. Voor de laatste had ik niets anders dan respect. Maar hij wist waarschijnlijk veel beter dan ik wat een goed huwelijk was en hoe verschrikkelijk de dood. Terwijl ik vaak had gehoopt dat de mijne ook niet lang zou leven. We zouden elkaar dus nooit begrijpen.

De gescheiden man. Tja, wie kon me de oorzaak van de scheiding vertellen? Als ik het van hem zou horen, was dat maar één kant van het verhaal. Misschien was hij wel net zo’n tiran als de man met wie ik had geleefd. Of was hij iemand die snel de handdoek in de ring gooide. Niet de moeite nam om zijn huwelijk nog te redden.

Dan was er nog de eeuwige vrijgezel. De levensgenieter. De uitbuiter. Alles uit het leven halen, wat erin zit. Eindeloos veel geld gespaard. Mooie vakanties gevierd. Maar ook nooit rekening hoeven houden met de ander. Geen compromissen hoeven sluiten. Dus waarschijnlijk lastig om mee te leven.

Uiteindelijk was er dan nog die ene grote liefde van vroeger. De man die telkens weer in mijn gedachten opdook. De man voor wie ik ooit geboren leek te zijn. Die naast me hoorde te leven. Maar zijn ja-woord aan een ander had gegeven, omdat hij niet wist dat ik nog altijd aan hem dacht. Zou er iemand zijn die hem nog kon overtreffen?

‘Wil je koffie? Of wil je meteen naar de computer kijken?’ vroeg ik de ICT-er, toen hij op de bank had plaatsgenomen. ‘Je woont hier leuk!’ complimenteerde hij me. Een brede glimlach om zijn mond. Hij leek geen haast te hebben. ‘Ik zal koffie zetten!’ besloot ik gauw en vloog de keuken in. Waar was ik aan begonnen?! Ik wilde geen man in mijn huis! Dit voelde zo vreemd. Ik wilde nóóit meer een man! Er zou niemand meer bij me passen. En meneer de ICT-er moest ook maar zo snel mogelijk weer verdwenen zijn.

Zodra ik de koffiekopjes op de salontafel had gezet, zette ik de pc aan. Dit moest zo snel mogelijk geregeld worden. Ik zag hem ongeïnteresseerd naar het beeldscherm staren. Alsof hij helemaal geen zin had om er iets aan te doen. Even later tikte hij wat op de toetsen, zuchtte en steunde. ‘Dit kan lang gaan duren,’ waarschuwde hij me. Nee!

Ik gooide ik het over een andere boeg. ‘Weet je, laat gewoon maar zitten,’ deed ik bereidwillig: ‘jij zal zelf ook je bezigheden wel hebben.’ ‘Nee, hoor, dat valt mee!’ onderbrak hij me. Hij gooide zijn rug tegen de leuning, zijn armen achter zijn hoofd. Hij had de tijd. Pfft.. Ik moest snel denken nu. Hoe kreeg ik hem toch op een nette manier de deur uit? 

‘Maar ik wil vanmiddag nog uit met de meisjes.’ Hij keek alsof hij me niet volgen kon. Ik kwam vast niet overtuigend over. ‘.. naar Omniversum!’ verzon ik direct: ‘Daar willen ze al tijden heen!’ Ik wierp hem een verontschuldigend lachje toe. 

‘Leuk!’ zei hij en er gleed een brede grijns over zijn gezicht: ‘Dat wil ik ook al een tijdje! Ga ik toch gezellig met jullie mee?!’

20. Single

En toen was ik ineens weer vrijgezel. Single. Alleenstaand, alleengaand. Of ehm.. gescheiden.. Bah, wat een rotwoord! Liefst gebruikte ik dat woord niet. Dat deed me alleen maar herinneren aan het feit eenmaal toch getrouwd te zijn geweest. En die tijd wilde ik het liefst zo snel mogelijk vergeten.. 

De meisjes en ik wisten onze draai snel te vinden. Het was een verademing om van de spanning af te zijn. De spanning die er altijd was als hun vader thuiskwam. Afwachten hoe zijn pet zou staan. En vooral rustig blijven. Niet te uitbundig. Want dat leek altijd een reden voor weer een uitbarsting. 

Nu konden we muziek draaien. Daarop dansen. Zoveel als we wilden! Ik sprong en swingde met hun mee. Huppelde en deed net zo gek als zij. Headbangend. De haren door de war. Wat hadden we een lol! Het leek wel of we alle verloren jaren in wilden halen.

Ook pakten we oude hobby’s weer op. Tekenen, schilderen. En kaarsvet-figuurtjes maken. Dan zaten de we rondom brandende kaars-stompjes met diverse kleuren. Het gesmolten kaarsvet schraapten we er voorzichtig af en kneden dat tot mooie figuurtjes. Iets wat eerder ‘heel onverantwoord’ en ‘levensgevaarlijk’ was. Maar nu, oh, zo leuk om te doen!

Ik voelde me een opstandige puber. Een tiener, die zich los had weten te rukken van de dominante opvoeder. Heerlijk recalcitrant. Ik buitte het lekker uit. Geen gezagvoerder die me nog tegen kon houden. Want alleen ìk had hier nog het gezag..

Maar als de meisjes op bed lagen, was het stil. Voelde ik de pijn en het verdriet van een mislukt huwelijk. Was ik soms eenzaam. Niemand om de dag mee te delen. Om de mooie tekeningen, schilderijen of figuurtjes aan te laten zien. Diep van binnen had ik best behoefte aan iemand die naast me stond. Een maatje. Een vriend.

Stiekem gingen mijn gedachten dan uit naar mijn grote liefde van destijds. Hoe zou het zijn als hij.. bij mij.. bij ons..? Dan fantaseerde ik dat hij bij me zat. Naast me, op de bank. Een goed glas wijn op de salontafel voor ons. Zijn arm losjes om mijn schouder. Zijn ogen op mij gericht. 

‘Ha meisje, hoe gaat het nu?’ hoorde ik hem in gedachten zeggen. En ik zou glimlachen. Mezelf tegen hem aan vlijen. Naar hem opkijken. Hem kussen en fluisteren: ‘Heel goed! Ik heb me in geen jaren zo goed gevoeld..’

18. Volgende stap

‘Trouwens, de autoverzekering ga ik ook stop zetten,’ dreigde hij door de telefoon: ‘Denk maar niet dat ik ook maar íets voor je ga betalen!’‘Maar..,’ jammerde ik. Ik hoorde een spottend lachje: ‘Hah! Jíj bent weggegaan! Ik niet!’ brulde hij: ‘Dan zoek je het ook maar lekker zelf uit!’ Direct werd de lijn verbroken.  

De vader van de meisjes was algauw achter mijn verblijfplaats gekomen. Dat was wel even spannend. Maar ik wist dat het er toch een keer van zou komen. Ik kon me niet schuilhouden. Het gewone leven moest doorgaan. Ik moest werken. De kost verdienen. En ik gunde de kinderen ook een normaal leven. Zo veel mogelijk vertrouwd, met hun eigen vriendinnetjes.

De vader van de meisjes was vooral verbitterd, merkte ik. Hij deed geen enkele poging om me terug te krijgen. Informeerde ook niet hoe het met ons ging. Hij had geen idee hoe moeilijk het was om met niets weer een leven op te bouwen. Hoe het was om er steeds weer achter te komen dat er toch nòg iets was wat we nodig hadden. 

Het waren de gekste dingen. Zo wilde ik eten koken en bedacht ik me ineens dat daar ook pannen bij nodig waren. Wilde ik gaan douchen en had ik geen fatsoenlijke handdoek. Tafeldekken, en miste ik de onderzetters.

Gelukkig had ik lieve vrienden en collega’s die me vanalles van hun ‘teveel’ gaven. Ik kreeg een servies toegeschoven. Een oud koffiezetapparaat. Bestek. Linnengoed. En regelmatig vond ik zomaar iets in mijn brievenbus. Omdat ze wisten dat ik het wel gebruiken kon. Het niet breed had. 

Zíj snapten het! Maar de vader van de meisjes scheen alleen maar wraak te willen nemen. Me nog meer te willen laten lijden. Hoe dan ook. Daar maakte hij geen geheim van. 

Tot nu toe had ik mijn werk aardig met de kinderen weten te combineren. Mijn werkgever was gelukkig bereidwillig. Ik mocht ’s ochtends iets later beginnen, zodat het beter af te stemmen was met de oppas. Maar toen er ook weer weekenden gewerkt moest worden, zat ik toch wel met mijn handen in het haar. Dan had ik geen oppas. Ik kon ze toch niet hele dagen alleen laten?

Hun vader weigerde om de kinderen te hebben. En bij de meisjes was ook weinig animo om naar hem toe te gaan. Moest ik hen dwingen? Het AMK riep steeds dat kinderen ‘recht op hun vader hebben’. Maar moest ìk hen dan stimuleren? Motiveren? ‘Hoe langer ze ermee wachten om naar hem toe te gaan, hoe enger het zal worden,’ werd mij verteld. En daarmee wist ik genoeg.

‘Jij bent hun vader,’ probeerde ik het nog eens: ‘Ze hebben recht op je!’ Nog even stribbelde hij tegen. Maar toen ik het woord AMK liet vallen, ging hij toch overstag. ‘Oke,’ verzuchtte hij verslagen: ‘Je kunt ze deze vrijdagavond om acht uur brengen en zondagavond, zelfde tijd, weer ophalen.’ Daar viel niet aan te tornen, begreep ik. Dit weekend was dan geregeld. De volgende keer zou ik wel weer afwachten hoe hij het wilde.

Toch voelde ik me gedwongen om een volgende stap te nemen nu. Er moest toch iets definitiefs te regelen zijn? Een duidelijke bezoekregeling. Ik had geen zin om daar elke keer weer over te bakkeleien. En zou hij ook niet iets van een financiële bijdrage moeten doen? Zodat ik wat minder kon gaan werken.

Ik had een advocaat nodig. Een advocaat! Nog nooit had ik zo iemand bij de hand gehad. Er nog nooit één ontmoet zelfs. Waar vond ik iemand die geschikt was?

‘Je moet een ‘pro-deo’ hebben!’ De vrouw van het gemeentehuis wist het me allemaal te vertellen. ‘Enneh,’ ging ze verder: ‘We mogen natuurlijk geen reclame maken. Geen namen noemen. Maar als je bij het winkelcentrum kijkt..’ ze knipoogde stiekem naar me: ‘.. daar vind je vast een goeie! Weet ik zeker!’ Ze glimlachte samenzweerderig. Ik lachte dankbaar terug.

Meteen begaf ik me richting het aangewezen winkelcentrum. Aan de rand daarvan zag ik een pand dat me nog nooit was opgevallen. ‘Advocaten-kantoor,’ prijkte er in verlichte letters achter de naam. Ik liep naar de deur. Wat onzeker voelde ik of hij te openen was. 

Voor ik het wist stond ik aan de balie. ‘Goedemiddag mevrouw,’ zei de vrouw in zwart mantelpak: ‘Wat kan ik voor u doen?’ ‘Ik heb een advocaat nodig.. denk ik..’ slikte ik. De volgende stap was gemaakt.

13. Afscheid

‘Joh, wie wil jou nog hebben?’ schamperde hij, terwijl hij wijdbeens voor me kwam staan. Dreigend wees hij met zijn vinger: ‘Als jij ooit bij me weg zult gaan, zal je helemaal alleen komen te staan.’ Ik haalde mijn schouders op, alsof zijn woorden me niets deden. Maar van binnen stormde het. Waar was de liefde gebleven? 

Hij dacht dat ik volledig afhankelijk van hem was, de vader van mijn oudste twee. Financieel en emotioneel. Dat hij de enige was die met me kon leven. Op zijn manier ook van me hield. Maar ik wist wel beter.

Al geruime tijd had ik regelmatig contact met mijn grote Liefde van vroeger. Tot nu toe had ik dat angstvallig voor me gehouden. Want wat zou er gebeuren als hij dat zou komen te weten? Alleen de gedachte al maakte me bang en klein.

Hij had geen idee dat er ergens op de wereld toch iemand bestond die wèl om me gaf. Die wel naar me luisterde en de tijd voor me nam. Iemand die mijn hart nog sneller deed kloppen. 

‘Ja, wat sta je daar te staan?!’ daagde hij me uit: ‘Daar heb je niets meer op te zeggen, hè?!’ Er gleed een brede grijns op zijn gezicht. Alsof hij een wedstrijd had gewonnen.

‘Je zit er behoorlijk naast..’ fluisterde ik timide. Hij deed een stap naar voren. Zijn ogen stonden groot en dreigend voor de mijne. Maar ik zou me niet door hem laten intimideren. Niet weer! Ik was het zat om door hem gekleineerd te worden. Ik rechtte mijn rug en keek hem fel aan: ‘Ik weet wel zéker dat er nog iemand om me geeft!’ verdedigde ik mezelf. Hij deinsde ietwat achterover en vroeg om uitleg. 

En dat gaf ik hem. Ik vertelde dat ik een tijdje terug mijn vroegere liefde had gebeld. Gewoon, omdat ik nog zoveel vragen had. Dat we nu zo af en toe met elkaar belden. Dat hij me het gevoel gaf dat hij om me gaf. Dat we elkaar ook al een keer gezien hadden, verzweeg ik liever nog even. 

Meteen draaide hij zich om en beende naar de telefoon. ‘Dit zal ik je ouders vertellen!’ schreeuwde hij. Hij greep de hoorn van de haak. ‘Dat zullen ze leuk vinden!’ spotte hij. 

Ik rende op hem af en probeerde de telefoon uit zijn handen te trekken. Er ontstond een lichte worsteling, die ik uiteindelijk moest verliezen. Dan maar een andere tactiek. De stekker eruit! De verbinding verbreken. En dat lukte.

Hij droop af met de mededeling dat zijn tijd nog wel zou komen. Hij zou het tegen iedereen vertellen die het maar horen wilde. Ik zou er helemaal alleen voor komen te staan. Niemand die nog wat met mij te maken wilde hebben!

De dagen daarna lukte het hem inderdaad om mijn ouders te informeren. Hun reactie vertelde hij me niet, maar ik kon me voorstellen dat ze woedend waren. Ook gezamenlijke vrienden moesten het weten. Iedereen! Zelfs de vrouw van mijn verboden liefde. De wereld stond op zijn kop.

Dit was het niet waard! Er moest een eind komen aan het geheime contact. Deze liefde had toch geen toekomst. Het maakte het leven alleen maar nòg ingewikkelder.  

In mijn hart nam ik afscheid. Afscheid van die heerlijke belmomenten. Afscheid van die mooie stem aan de andere kant van de lijn. Afscheid van mijn grote liefde. 

Afscheid van de hoop op een betere toekomst..


10. Tranen

‘Probeer gewoon òp te staan!’ schettert ze door de telefoon. ‘Ik durf niet,’ jammer ik en knijp mijn benen nog dichter tegen elkaar.

‘Moet ik dan maar langskomen?!’ stelt zus voor. Het klinkt als een bedreiging. Moet zij nu nog door het donker deze richting uit? Ik verman mezelf. Waanzin! Eerst zal ik zelf wel checken of ik gelijk heb. Langzaam sta ik op van de bank. Ik verwacht een vloedgolf van tussen mijn benen, maar die blijft uit. ‘Laat maar’ verzucht ik dan: ‘niks aan de hand!’

Nu ben ik het echt zat. Ik wil niet langer in onzekerheid zitten. Bang zijn dat hij straks niet op tijd zal zijn om de bevalling bij te wonen. Ondanks het late uur pak ik de telefoon en toets zijn telefoonnummer in.

‘Ik wil het zo niet langer! Het kan nu zomaar gaan beginnen en dit is echt iets wat ik niet alleen wil doen.’ Ik laat een snikje horen om mijn woorden kracht bij te zetten. Voldoende om hem te overtuigen.

En dat is hij. ‘Ik ga morgen praten. Zeggen dat ik niet langer blijven kan.’

Het is dubbel. Zijn thuiskomst zal weer wennen zijn. Hij zal zich weer gaan mengen in de opvoeding, het ritme en het huishouden thuis. Zijn we uit elkaar gegroeid? Het feit dat ik hem wel naast me wil hebben zodra de weeën gaan beginnen, stelt me enigszins gerust.

De dagen die volgen treffen we de laatste voorbereidingen voor de geboorte. Wat was ik daar druk mee geweest toen de voorgaande zussen geboren moesten worden. Dit kindje krijgt alleen maar een bedje in de hoek van onze slaapkamer. En zal worden verzorgd op de commode op zusjes kamer. Ik voel me schuldig dat ik er niet meer werk van heb gemaakt.

Midden in de nacht word ik wakker. Ik voel iets knappen in mijn buik. Dan gaat het snel. We moeten naar het ziekenhuis, omdat het vruchtwater niet helder is. Jammer, want de anderen werden thuis geboren. Maar deze zwangerschap was in alles al anders dan hetgeen ik ooit gewend was. Dit kon er ook wel bij.

Na enkele uren sluit ik haar eindelijk in mijn armen. Eindelijk is ze er dan. Ze huilt krachtig, vol overgave. Ik druk haar dicht tegen me aan en doe ongegeneerd met haar mee. Nu mag het. Eindelijk geef me eraan over en laat me helemaal gaan. Tranen bengelen langs mijn wangen, mijn hals en verdwijnen tussen haar hoofdje en mijn borst.

De verloskundige fluistert: ‘Je hebt het goed gedaan, hoor! Huil maar even. Dat is heel normaal.’ Haar vinger glijdt langs mijn natte wang. ‘Allemaal tranen van geluk!’ zegt ze triomfantelijk.

Ze moest eens weten!

8. Ploeteren

‘En hoever ben je nou?’ Ik kijk op en voel aan mijn buik. Het begint al aardig op een voetbal te lijken. Geen twijfelachtig buikje, waarbij mensen kunnen denken dat ik gewoon teveel heb gegeten de laatste tijd.

‘Ik zou eigenlijk niet weten,’ biecht ik op. Wel weet ik wanneer mijn zwangerschapsverlof zal ingaan. Dat is iets waar ik enorm naar uitkijk. Niet dat ik een hekel heb aan mijn werk in de verpleging. Ik geniet van de afleiding. En de confrontatie met ander leed doet me dankbaar zijn voor mijn eigen gezondheid. Maar het wordt wel zwaar.

Het is sowieso best zwaar. De zorg voor de kinderen rust nu voornamelijk op mijn schouders. Terwijl hij ’s avonds in zijn hotelkamertje de rust opzoekt, ben ik nog aan het ploeteren met de was, het eten, opruimen en de kids naar bed helpen.

Het lijkt zo oneerlijk. Hoewel het een duidelijke keuze van ons beiden was, voel ik me vaak in de steek gelaten. Terwijl hij de schuldige is, ben ik nu de straf aan het uitzitten. Kon ikzelf maar genieten van elke avond niets-doen. Mezelf laten bedienen en elke avond weer in een schoon bed kruipen. Al was het maar voor een week.

Ondertussen groeit het mensje binnenin me onvermoeibaar door. Het stoort zich niet aan de alle hectiek om ons heen. Op de echo’s is te zien hoe het kleintje zich volledig heeft gevormd. Steeds dichterbij het moment om de buitenwereld te ontdekken.

Pas wanneer alles en iedereen stil is in huis heb ik even tijd. Als ik in mijn bed lig en mijn buik alle kanten op begint te bewegen. Dan heb ik tijd om me te verwonderen. Uit te kijken. Te verwachten. En te verlangen naar het kindje dat straks ons gezin zal verrijken.

Een kindje dat met een schone lei zal beginnen. Nog ongeschonden. Ik hoop zo dat dit kind wel gelukkig mag worden! Een toekomst tegemoet mag gaan die ik voor al mijn kinderen had gewenst.

6. Ver weg

‘Ik heb werk gevonden. Net over de grens,’ zegt hij, zichtbaar tevreden met zichzelf: ‘Een paar uur rijden hiervandaan, dus ben ik alleen de zondagen thuis.’ Ik kijk hem verrast aan en glimlach. ‘Het kan wel maanden duren!’ doet hij er dan nog een schepje bovenop. Hij vertelt dat het om een project gaat, waar hij van begin tot eind bij zal moeten zijn. ‘Mooi! Dankjewel,’ zeg ik gemeend.

De komende maanden zal ik weer alleen zijn. Alleen met de kids. Dat lijkt ons voor nu de beste oplossing. Want we moeten toch wat?!

Mijn dochter heeft namelijk aangegeven dat ze het wel lastig vindt om elke dag weer met hem te worden geconfronteerd. Elke dag herinnerd te worden aan die onveilige momenten. En bang te zijn dat het zich toch nog herhalen zou, ondanks dat hij ons op het hart heeft gedrukt dat het nooit meer zou gebeuren. En ik kan niet àltijd thuis zijn. Ik zal moeten blijven werken. Ook ’s avonds. Dat is nou eenmaal zo in de verpleging.

En ook al hebben we afleiding aan ‘de blijde verwachting’, we zijn op een dood spoor terecht gekomen. De therapeut heeft geen tijd of zin in ons drama. En wie zouden we anders in vertrouwen kunnen nemen? Kunnen vragen om raad?

We besloten dus dat het beter is dat hij een tijdje uit huis zal gaan. Niet door middel van een scheiding, maar gewoon door werk te zoeken ver van huis. Om te bezinnen en te verwerken. Te werken aan vertrouwen.

En zo is hij vertrokken. Alle weken van huis.

Sommigen vragen wel naar hem.  Maar ik doe mijn best om het logisch te laten klinken. “Nee, hij is er niet. Hij werkt een tijdje in het buitenland.” Natuurlijk wordt er dan gevraagd of dat dan zo nodig is en hoelang het zal gaan duren. Ik zie opgetrokken wenkbrauwen als ik zeg dat dat maanden kan zijn. Ik zie ogen die afdwalen naar mijn groeiende buik en vragen: ” Redt je dat wel zo?”

Dan wuif ik met mijn hand en tover een brede lach op mijn gezicht: “Ach ja, tuurlijk! Ik heb voor hetere vuren gestaan!” En dan zijn alle vragen weer voorbij…